Uit een wolk kan neerslag vallen in de vorm van, regen, hagel of sneeuw.
De Britse apotheker Luke Howard is in 1802 begonnen met het rangschikken van wolken.
Hij ontleende de namen voor de verschillende wolken aan het Latijn.
Het belangrijkste kenmerk voor de klasse-indeling is de hoogte van de wolk.
In de praktijk is het niet zo gemakkelijk om de hoogte van een wolk vast te stellen, maar gelukkig heeft elke hoogte zijn specifieke wolksoorten en weersomstandigheden aan de grond.
Zo kan je zelfs van bepaalde wolktypen de hoogte van de wolk afleiden.
Er zijn drie hoofdtypen:
- Stratus
- Cumulus
- Cirrus
De hoofdtypen wolken in de troposfeer met enkele subtypen
Laagwolken (stratus)
Wolken op lage hoogte noemt men laaghangende bewolking of mist.
Mist is in feite laaghangende bewolking die tot de grond reikt.
Niet alle laaghangende bewolking hoeft mist te zijn.
Er valt zelden neerslag uit een stratus.
De Latijnse naam voor laagwolk is stratus, dit betekent laag.
Het hoofdtype stratus wordt onderverdeeld in drie andere soorten:
- Nimbostratus
- Altostratus
- Cirrostratus
Middelbare wolken of stapelwolken (cumulus)
Het weer speelt zich af in de onderste 10 kilometer van de atmosfeer, de troposfeer.
Wolken halverwege die laag, tussen 2 en 6 kilometer, worden middelbare wolken genoemd.
De Latijnse naam voor stapelwolk is cumulus, dit betekent stapel.
In de meteorologie worden vier andere soorten onderscheiden:
- Altocumulis - grote schaapjeswolk
- Cumulonimbus
- Stratocumulus
- Cirrocumulus
Die opvallende vormen danken hun ontstaan aan wind of golfvormige beweging van lucht onder invloed van heuvels of bergen.
Dergelijke wolken worden in de meteorologie lenticularis genoemd of vliegtuigstrepen.
Hoge wolken of vederwolken (cirrus)
Wolken die op een hoogte van 6 tot 12 kilometer voorkomen, bestaan volledig uit ijskristallen.
Ze lijken heel langzaam te bewegen of zelfs stil te staan, maar door de grote hoogte geeft dat een vertekend beeld: in werkelijkheid gaan ze snel, soms ruim 100 kilometer per uur.
De Latijnse naam voor vederwolk is cirrus, dit betekent veer.
Er worden twee andere soorten onderscheiden:
- Cirrocumulus
- Cirrostratus
Wolken boven de troposfeer
- Parelmoerwolken
- Lichtende nachtwolken
Windrichting en wolken
Een blik op de wolkenhemel steil omhoog toont vaak dat wolken in verschillende richtingen bewegen.
Soms zijn dat andere richtingen dan de richting van waaruit de wind waait.
Wolken worden door de wind voortbewogen, maar aan de grond kan de wind uit een heel andere hoek waaien dan op een of meerdere kilometers hoogte.
Wolken kunnen op verschillende niveaus voorkomen en kunnen dan ook uiteenlopende kanten op gaan.
Wolken op grotere hoogte kunnen zelfs in tegengestelde richting bewegen dan lagere wolken en soms zijn er twee lagen zichtbaar.
Het goed waarnemen van wolken is lastig: de professionele waarnemer heeft de instructie om het uiterlijk van de hemel in zijn geheel te bekijken (dus ook aan de horizon) en de ontwikkelingen goed te volgen.
Wolken veranderen voortdurend, sommige groeien omhoog, vertonen wervelingen of kunnen ineens verdwijnen of juist ontstaan.
Een onrustige atmosfeer kan vaak worden herkend aan de chaotische wolkenhemel.
Met name bij buien zijn de wolkenflarden door sterke turbulentie flink in beweging.
In de buurt van buien kunnen in korte tijd grote verschillen in windrichting tussen nabij gelegen plaatsen optreden die ook in de wolken tot uiting komen.
De bovenkant van een grote buienwolk van een onweersbui vormt vaak een aambeeld dat op grote hoog kan verwaaien.
Winden uit verschillende richtingen komen ook voor als een lokaal, kortdurend verschijnsel.
Zo kan bij zeewind vlak boven het strand de wind van zee komen, terwijl op grotere hoogte rook van de hoogovens van IJmuiden juist naar zee drijft.
Aan de wolken zijn dergelijke verschillen goed af te lezen.